Oei, klopt niet…

Een deel van onderstaande fouten en foutjes is in de tweede druk verbeterd.
Hoofdstuk 7, Albanees.
Shqipëria, de naam waarmee de Albanezen zelf hun land aanduiden, staat hier verkeerd gespeld. In hoofdstuk 49 staat het wel goed. Dank, W. Hagenaar.
Hoofdstuk 14, Hongaars. De vorming van vragen werkt anders dan ik hier beweer. Dank, Edwin van Schie.
Hoofdstuk 16, Faerøers. Ha, ik ontdek zelf een foutje nu ik de Franse vertaling aan het voorbereiden ben: gentunnar moet gentannar zijn, genitief meervoud van genta, ‘meisje’. Dat dat niemand is opgevallen, zeg!
Hoofdstuk 26, Bretons. Zoals Henk Jongsma in deze bespreking terecht opmerkt is er in de sommetjes op pagina 84 iets misgegaan: (7 + ½ × 100) moet (9 + ½ × 100) zijn.
Hoofdstuk 27, Bulgaars. Van Joleen van Splunter verneem ik dat er wel degelijk een Slavische taal is die zich grotendeels van de vocatief (een naamval) heeft ontdaan: het Russisch. En zelf ontdek ik nu dat dat voor het Slowaaks ook geldt. Anders dan ik op pagina 87 beweer, kan die naamval in het ‘Slogaars’ dus afgeschaft. Mooie opruiming!
Hoofdstuk 34, Azerbeidzjaans. In de titel staat het Nederlandse woord ‘sigaret’, geschreven in Arabische letters. En dat is in de eerste druk niet goed gegaan. Deels door slordigheid mijnerzijds: alle letters staan in de zogeheten ‘geïsoleerde’ vorm. Bovendien staan de letters van links naar rechts, wat natuurlijk eveneens fout is. Het rare is alleen: dat heb ik correct aangeleverd. Waarschijnlijk heeft het opmaakprogramma dat versjteerd, en tja, die opgemaakte tekst is niet meer onder ogen gekomen van iemand die Arabische letters kan lezen. Hoe dan ook: erg irritante fout. Dank, Andries Brouwer en Jan Versteegh.
Hoofdstuk 46, Oekraïens. Anders dan ik hier beweer, kent het Latijn juist wel twee woorden voor ‘zijn/haar’: suus slaat terug op het onderwerp, eius slaat terug op een ander zinsdeel. En in het meervoud, ‘hun’ dus, staat suus tegenover eorum en earum. (Dank, Paul Groos.) In de Romaanse talen is dat verschil wel verloren gegaan. Verder staat er een tikfoutje in dit hoofdstuk: velocyped moet velosyped zijn.

Ook een onjuistheid ontdekt? Mail of twitter me of meld het hieronder via ‘reacties’. Bovendien verwerk ik de correcties in de Engelse, Duitse en Franse edities die in de maak zijn. (Natuurlijk behoud ik me wel het recht op eigenwijsheid voor.)

11 gedachten over “Oei, klopt niet…

  1. Ik heb het boek met plezier gelezen: interessant en ‘luchtig’ gepresenteerd.
    Een correctie: blz. 95 (hoofdstuk 29) – het Roemeens gebruikt inderdaad een modaal voor één van de twee vormen voor de toekomende tijd, alleen het voorbeeld moet (volgens mij) zijn: “vor cinta”.

  2. Als classicus in spe heb ik drie kleine (puristische) opmerkingen aangaande het Grieks op bladzijde 73. Tweemaal mis ik een acutus, namelijk op de η van ἀρχή (nu staat er aρχη; er staat wel een correcte spiritus lenis op de a, maar die ziet er dan weer niet uit als een Griekse alfa) en op de ε van τέχνη (nu staat er τεχνη). Verder, op het midden van dezelfde pagina, ziet ὁμός ‘zelfde’ er een beetje ongelukkig uit, alsof er iets mis is gegaan met het Griekse font. Ik ondervind vaak zelf ook problemen met Grieks typen, blijft lastig. Groeten, Bram Witvliet

    • Verdikkeme, in mijn vorige boek, Nieuwe tongen, was er ook al iets misgegaan met de Griekse letters. Gelukkig lijkt het in dit geval minder ernstig dan toen. (En inderdaad, de eerste letter van homos lijkt in de opmaakfase verongelukt te zijn.) Ik zal er in de Engelse en Duitse editie scherp op letten!

      • Dank je, Leo. Het probleem is alleen niet zo zeer dat ik de tekens niet kan typen, maar dat ik het slordig doe. Ik heb een keer een nu en een ypsilon verwisseld, meen ik, en ditmaal heb ik dus acuti weggelaten. Dat er een a in plaats van een alfa staat, hoef ik mezelf minder aan te rekenen: ik heb die correct aangeleverd. Hoogstens had ik de fout kunnen zien toen ik de opmaakproeven las.

    • Ik begin inmiddels te vermoeden dat de Wikipedia-pagina op dit punt af en toe veranderd wordt. Een moedertaalspreker die geintjes uithaalt met de buitenwereld? Het zou niet voor het eerst zijn. Ik kan me in ieder geval nauwelijks voorstellen dat ik het tot twee keer toe verkeerd heb opgezocht. Trouwens, ook uw gentanna zou dan niet kloppen; er staat nu gentunna. 😦

      • Oei, dat is niet best, maar op zich durf ik mijn handen wel voor ‘gentanna’ in het vuur te steken: als het een IJslands woord geweest was, had de gen. mv. zeker ‘gent(n)anna’ geluid (maar het is daar ‘stúlknanna’ of ‘stelpnanna’). De verbuiging lijkt voor een dikke 90% op het IJslands; het enige verschil dat ik zo direct zie, is de enkelvoudige n in de datief ev. (gentuni vs. stúlkunni).

        http://nl.wiktionary.org/wiki/genta

        http://en.wiktionary.org/wiki/genta (merk op: het Engelse paradigma volgt de IJslandse gewoonte om de acc. als tweede vorm te vermelden: http://malfar.arnastofnun.is/?p=9279)

        http://en.wikipedia.org/wiki/Faroese_grammar

        ter vergelijking:
        http://nn.wikipedia.org/wiki/F%C3%A6r%C3%B8ysk_morfologi (deze pagina spreekt zichzelf tegen: de onbepaalde vorm ‘tveggja vakra gentA’ [van twee knappe meisjes] heeft een andere uitgang dan de bepaalde vorm ‘teirra/hinna vøkru gentU-nna’ [van die knappe meisjes]; mij lijkt dat dat laatste toch wel ‘genta-nna’ zijn moet.

        # Een paar opmerkingen bij het Griekse gedeelte:

        – παίς moet met circumflexus παῖς (net als verderop στήθος -> στῆθος), het tweede element in pedagoog is het woord ἀγωγός (begeleider), dat op zich wel weer een afgeleide is van het werkwoord ἄγειν; bij het woord στρατηγός, iemand die een leger (στρατός) leidt (ἄγει), zou het wél op die manier die u gekozen heeft te formuleren zijn, omdat het element -ηγός niet een op zichzelf staand woord is, maar de stam van het werkwoord (ᾰγ) in zijn verlengde vorm (ᾱγ -> ηγ) in zich bergt.

        – een soortgelijk iets bij ‘architect’: het tweede element van ἀρχιτέκτων (τέκτων – timmerman) maakt dat het samen ‘oppertimmerman, bouwmeester’ betekent en het is hogerop wel verwant aan τέχνη, maar eerder aan τί-κτ-ω (stam ‘τεκ’) ‘voortbrengen’; τέκτων is evenwel ook een woord op zich zelf.

        – σκόπειν -> σκοπεῖν

        – φόνη -> φωνή

        # Een opmerkingen bij Oekraïens: technisch gesproken hóeft het Oekraïense woord свій (of ‘suus’ in het Latijn) niet alleen terug te slaan op het onderwerp: in het Latijn is het goed mogelijk (klinkt wel wat dramatischer) om te zeggen ‘eum gladius suus occidit’ (zijn eigen zwaard heeft hem geveld) waarin ‘suus’ duidelijk maakt dat het lijdende voorwerp de eigenaar van het zwaard is. Ik heb geprobeerd een betere formulering te vinden voor “suus/свій’ verwijst (altijd) terug naar het onderwerp”, maar kom er even niet op. Misschien weet u het adequaat te verwoorden.

        Een suggestie: neem ook de Oekraïense zinnen in het cyrillisch (of zo men wil ‘constantijns’) op, aangezien het Russisch in hoofdtukj 13 wel deze eer ten deel valt (en Oekraïners hebben -zo ervaar ik dagelijks- al een Kalimerocomplex).

        Alvast een voorzetje in chronoligische volgorde:

        беру його велосипед
        беру її велосипед
        бере свій велосипед
        свій
        її
        беру мій велосипед
        себе
        -ся

        # Opmerking over het Frysk: beter zou zijn “hertlik lokwinske!”: “[in] hertlike lokwinsk” ([een] hartelijke gelukwens) klinkt gewoon heel vreemd, in het meervoud “hertlike lokwinsken” klinkt het níét gekunsteld. Wy Friezen binne net sá sunich, mei mar íén lokwinsk!

        Geeft me gelijk een afgedwongen vrijbrief om een lans te breken voor mijn taal :P: Kijk het Limburgs heeft veel eigenschappen die het dichter plaatsen bij Hoogduits dan standaard-Nederlands. Is het Limburgs, dat dichter bij het Keuls staat dan bij het Brabants, nu een Nederlands dialect?

        Welnu, het Frysk heeft zo b.v. twee zaken die het deelt met het Nynorsk, Færøers en IJslands; het eerste is de breking van tweeklanken, soms zichtbaar (stoel, stuollen, stuoltsje), soms onzichtbaar (beam, beammen, beamke), het tweede behelst de twee categorieën zwakke werkwoorden.
        Het eerste type gaat uit op “-e”, het tweede type op “-je”. Het laatste type is vrij productief voor neologismen (kompjûterje, stofsûgje) en maakt zijn stamtijden [ik kompjûterje, ik kompjûtere & ik ha(w) kompjûtere] nog al anders dan het eerste type [ik doar, ik doarde, ik ha(w) doard “durven”].
        En laat nu nét het ww lokwinsksje [feliciteren, gelukwenschen)] van het tweede type zijn: ik lokwinskje dy, ik lokwinske dy, ik ha(w) dy lokwinske mei dyn hiel nijsgjirrich en lêzenswurdich boek!

        Op een gevel in Leeuwarden, daterend uit de 16e eeuw, valt nog te lezen dat ene Jacob er ‘pligath thoe wennian’ [modern Fries ‘te wenjen’ (tot begin jaren ’80 zelfs ‘to wenjen’)].
        Welke West-Germaanse taal heeft deze categorie werkwoorden ook nog behouden? Niet allemaal tegelijk graag …..

        # Tenslotte een opmerking over iets wat ik gelezen heb over klinkerlengte in Slavische talen in “Ode aan onze taal” (HS 2, over spelling).
        Het NLse systeem van lengte-indicatie door dubbele klinkernotatie lijkt (althans voor wat betreft gesloten lettergrepen) op dat van het Fins (en soms Ests).
        In de Slavische talen onderscheidt ongeveer de helft (Tsjechisch, Slowaaks, Sloveens en Servokroatisch, de eerste twee ook in schrift, de laatste alleen op zijn Lets in gevallen van mogelijk misverstand ‘misli’ vs. ‘mislī’, žene vs.ženē) wel tussen lengten in uitspraak: als we Kroatisch, Servisch en Bosnisch als aparte talen rekenen, dan onderscheidt zelfs de meerderheid van de landstalen klinkerlengten in uitspraak.
        De andere bijna-helft (Pools, Sorbisch, Oost-Slavisch, Macedonisch, Bulgaars) in principe niet, zij het dat voor het Pools in Litouwen en het Russisch geldt, dat beklemtoonde lettergrepen gerekt worden, zoals dat in het Italiaans gebeurt. Het Pools heeft dan wel -ook in Litouwen- een vaste klemtoon, het Russisch niet en het onderscheidt daardoor dan weer wel aan de klemtoon gekoppelde klinkerlengte (руки: rūki/rukī), maar evenmin op schrift.

        In het Welsh is overigens de lengte van klinkers aan vaste regels gebonden, die overeenkomsten vertonen met die van het IJslands (er zijn enkele uitzonderingen op de Welshe regels); het is daarin geen gissen. Wel is het zo dat naar het woordbeeld niet Welshtalige Britten, en in hun kielzog wij, die regels verrassend vinden (‘ pob’ lijkt op “job”, maar heeft een lange o-klank: datzelfde onderscheidt het Welshe hen [lang] van het Engelse [kort]).

        Een heel vermakelijk boek, met plezier gelezen en ik vind de indirecte illustratie van de taalontwikkeling op het Iberische schiereiland d.m.v. de werkkamerjaloezieën geweldig (origineel).

        Veel succes en plezier met de uitgaven in andere talen!

Geef een reactie op Jana Reactie annuleren